Wanneer Cushing wordt vermoed, is aanvullende diagnostiek noodzakelijk. Er zijn verschillende testen beschikbaar. Geen van deze testen heeft een 100% betrouwbaarheid, dus helaas bestaat de perfecte test niet. Het klinisch beeld van de patiënt moet ten allen tijden leidend zijn, zowel in de beslissing om een test uit te gaan voeren als in de interpretatie van de uitslag van de test.
In het ideale geval, bij het testen op een ziekte, is het het beste om te kiezen voor een test die zowel zeer specifiek als zeer sensitief is. In andere woorden: een test met een hoge sensitiviteit is goed in het vinden van dieren met de ziekte en geeft daardoor vaak weinig vals negatieve resultaten. Een test met een hoge specificiteit geeft een positief resultaat bij dieren die daadwerkelijk de ziekte hebben en geeft daardoor weinig vals positieven.
Echter, geen enkele test voor Cushing heeft zowel een hoge sensitiviteit als een hoge specificiteit – alle testen zijn een compromis tussen beide. Dit betekent dat de diagnostische testen die beschikbaar zijn voor het syndroom van Cushing vaak in combinatie met elkaar gebruikt moeten worden, om zeker te zijn van de diagnose.
Houd er rekening mee dat – de hieronder genoemde procentuele waarden van sensitiviteit en specificiteit bij benadering moeten worden beschouwd en dat zij afgeleid zijn van verscheidene onderzoeksstudies over dit onderwerp. De auteur verwijst de lezer naar de Bennaim et al (2019) review voor verdere informatie.
Urine Cortisol / Creatinine Ratio (UCCR):
De bepaling van de urine cortisol/creatinine ratio is tegenwoordig de meest gangbare test in Nederland.* De UCCR test is een sensitieve test met een kleine kans op vals negatieven. Daarentegen is de specificiteit van deze test lager, dus vals positieven kunnen gezien worden, zeker wanneer deze test wordt uitgevoerd wanneer er weinig klinische kenmerken van Cushing aanwezig zijn. Wanneer deze test wordt uitgevoerd bij dieren met een sterk klinisch vermoeden op Cushing, geeft deze test een kleine kans op vals negatieven en een grote kans op terecht positieve uitslagen. Deze test dient dan als bevestiging van het klinisch vermoeden. Wanneer deze test wordt uitgevoerd bij dieren met een matig klinisch vermoeden op Cushing is de diagnose lastiger te stellen en neemt de kans op vals-positieven toe.
Lage Dosis Dexamethason Suppressie Test (LDDST) :
De 2012 ACVIM consensus statement van Behrend et al (2012) beschouwt de LDDST als de diagnostische test van eerste keus, wanneer het vermoeden op Cushing hoog is.
Deze test kan een vals-positief resultaat geven; het is dus belangrijk na te gaan bij een positieve uitslag of het daadwerkelijk om Cushing gaat, of een andere niet-bijnier gerelateerde aandoening. Bij een negatieve uitslag kan men vrij zeker zijn dat de patiënt geen Cushing heeft.
Behrend et al (2013) Diagnosis of spontaneous Canine Hyperadrenocorticism: 2012 ACVIM Consensus Statement (Small Animal) Journal of Veterinary Internal Medicine 1-13.
ACTH Stimulatietest (ACTHST)
Deze test geeft niet snel vals-positieve resultaten, maar er is wel een kans op vals-negatieve uitslagen. Wanneer een vals-negatief resultaat is verkregen wordt aanvullende diagnostiek aangeraden, om te voorkomen dat de diagnose Cushing onterecht gemist wordt.
Voor deze test kan Cosacthen (tetracosactide) gebruikt worden.